Ik zal geen slavin van enige liefde zijn.
Aan niemand
geef ik het doel weg van mijn leven,
mijn recht om onophoudelijk te groeien,
tot de laatste ademtocht.
Gekluisterd door het donker moederschapsinstinct,
naar tederheid smachtend als een astmalijder naar lucht,
bouw ik met heel veel moeite in mij zelf
aan mijn mooie menselijke egoïsme,
sinds eeuwen voorbehouden
aan de man.
Tegen mij
zijn alle beschavingen van de wereld,
alle heilige boeken van de mensheid
door mystieke engelen geschreven
met de scherpe pen van bliksems.
Tien Mohammeds
in tien voornaam mosovergroeide talen
dreigen mij met hun verdoemenis
op aarde en in de eeuwige hemel.
Tegen mij
is mijn eigen hart.
Duizenden jaren lang gedrild
in de wrede deugd van het offers brengen.
Het zegt wel wat als een Nobelprijswinnaar Literatuur je gedichten vertaalt en verklaart zijn ‘mannelijke vooroordelen’ erdoor opzij te hebben geschoven. Die eer viel de Poolse dichteres Anna Swirszczynska (1909-1984), beter gekend als Anna Swir, te beurt toen Czeslaw Milosz haar poëzie ontdekte en ze bekend hielp maken bij een groter publiek.
Swir groeide op in een arm kunstenaarsgezin – haar vader was schilder. In plaats van zelf een artistieke carrière uit te bouwen en naar de kunstacademie te gaan, koos ze uit financiële noodzaak voor een opleiding Poolse letterkunde. Daar ontdekte ze de oude Poolse literatuur waarvan de invloed sterk doorklinkt in haar vroege gedichten. Die zijn heel anders dan haar latere gedichten, want in feite had Swir twee poëtische carrières. Eéntje voor de tweede Wereldoorlog en eentje erna.
Ze debuteerde met vrij traditionele poëzie in de jaren ’30. Maar de heftige oorlogsgebeurtenissen veranderden haar poëtische stijl en onderwerpkeuze drastisch. Tijdens de oorlog publiceerde ze ‘ondergronds’. Ze ging ook bij het Pools verzet. Als verpleegkundige was ze getuige van de Opstand van Warschau, waarbij zo’n 150.000 Polen omkwamen en 85% van Warschau vernield werd. Swir overleefde de opstand zelf ook maar ternauwernood… Ze ontsnapte aan één van de vele executies.
Na de oorlog ging ze werken voor de Poolse radio. Ze vond letterlijk een nieuwe stem, een nieuwe taal als het ware. Swir maakte in haar poëzie komaf met de metaforen en parallellen. Ze gebruikte niet langer meer de typische grotesken en oude Poolse stijlfiguren. Haar verzen werden ook een stuk korter. Een deel van haar gedichten gaat over het vrouwelijk lichaam en lot. Niet evident in het katholieke, naoorlogse Polen. De invloed die ze had op de Poolse maatschappij en literatuur van na de Tweede Wereldoorlog, maken haar zonder twijfel tot één van de boeiendste culturele figuren van haar periode. Zoals ‘Moed’ ook haarfijn aantoont, resoneren haar gedichten ook vandaag ongetwijfeld nog bij een grote groep lezers.
Kurt Deswert