De eerste engelen waren donker, voorovergebogen,
behaard, met plat terugwijkend voorhoofd
en kruinhaar,
handen als schoppen.
Geen vleugels maar vlieghuid voor het zweven
in de stormwind van vulkaanuitbarstingen,
zoiets als vliegende nachteekhoorns.
In vol vertrouwen
verrichtten ze geweldige wonderen,
transsubstantiatie, metamorfosen,
veranderden modder in moddervis,
bliezen schommelpaarden op
tot hemelse afmetingen,
lieten atomen fuseren bij kamertemperatuur,
hielden ons een spiegel voor,
schiepen het bewustzijn,
majesteit van de dood.
Vol ijver
wroetten ze in gene zijde,
zwommen in zwart water,
vlijden zich neer in eileiders,
stonden achter deuren,
wachtten.
Wachtten vergeefs.
Voor de Tsjechische dichter Miroslav Holub (1923 – 1998) was de wetenschap zijn voornaamste bezigheid. Holub was pathologist / immunologist. Het meeste van wat hij tijdens zijn leven dan ook schreef, waren geen gedichten, maar wel essays over biologie, geneeskunde en wetenschap. Hij was op dat vlak ook een autoriteit. Toch is Holub vandaag voornamelijk bekend als dichter. Maar wel eentje die beide facetten van zijn leven in zijn gedichten met elkaar wist te verzoenen.
Als wetenschapper geloofde Holub in een objectieve realiteit, maar hij stond wel open voor irrationaliteit. Hij gebruikte in zijn gedichten voortdurend wetenschappelijke metaforen. Daarmee wou hij ontsnappen aan de platgetreden paden van de poëzie. Hij verzette zich ook tegen het sociaal realisme, de kunststroming die na de tweede wereldoorlog van overheidswege opgelegd werd aan artiesten in het voormalige Oostblok. Zijn werk kan je ook lezen als een antwoord daarop. De mix van droog wetenschappelijke termen en poëtische fantasie zorgen voor een zeer eigen stem, die zeker niet in de smaak viel bij de machthebbers van toen. Als dichter zou hij jarenlang ongepubliceerd blijven in eigen land. Pas na de val van het communisme veranderde dat. In het buitenland had hij tegen dan al een stevige reputatie. Vooral dan omdat zijn rijmloze poëzie zich makkelijk laat vertalen en de clash van wetenschappelijk en poëtisch jargon erg vernieuwend was.
Voor zijn poëzie vertrok Holub steeds vanuit een bepaald idee dat hij dan via zijn wetenschappelijke metaforen verder uitwerkte. Zoals ook in het geval van ‘De eerste engelen’. Het eigentijdse ‘scheppingsverhaal’ dat daaruit voortklautert is rauw, aards en vooral eindeloos lijkend. Zoals de evolutie zelf. Alle hoop op één of andere goddelijke appreciatie of interventie wordt in de laatste verzen door Holub ook vakkundig de kop ingedrukt. Daarvoor was hij dan weer een net iets te groot realist…