In februari telden we in Brussel voor het eerst meer dan 50.000 leerlingen in het Nederlandstalig onderwijs. 51.350 om exact te zijn. In 2000 waren dat er nog geen 33.000.
Dat cijfer, 50.000, vat zowat alles waar het Willemsfonds voor staat. Het succes van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel is het verschil tussen het zoet cultuurflamingantisme en het zuur kaakslagnationalisme.
20 jaar lang hebben de opeenvolgende ministers van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel; Guy Vanhengel, Jean-Luc Vanraes en Sven Gatz, niet toevallig allemaal politici met een Willemsfondsachtergrond, de deuren van het Brussels Nederlandstalig onderwijs opengegooid. Ze hebben scholen uitgebreid en gerenoveerd, nieuwe scholen gebouwd. Ze hebben dit gedaan in samenwerking met alle netten; het gemeenschapsonderwijs, het gemeentelijk onderwijs én het vrij onderwijs, zonder daarbij enig onderscheid of levensbeschouwelijke a priori’s voorop te stellen.
Ze gaven vooral niet toe aan de eindeloze prietpraat over kwaliteit ten koste van kwantiteit, aan de angst voor de achteruitgang van het onderwijs of de kennis van de taal door de veelal van thuis uit niet-Nederlandstalige leerlingen. Ze gaven ook geen krimp bij de claim dat het niet met Vlaams geld was dat we anderstaligen moesten lesgeven… Ik bespaar u de veelal verdoken, maar soms ook openlijk racistische verwijzingen naar de afkomst van de nieuwe leerlingen. Niet fraai. De adepten van de angst voor verandering en de kaakslagschool van het Vlaams nationalisme hadden altijd wel een nieuwe reden, een nieuw uitvlucht om de vooruitgang van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel af te remmen. Maar Vanhengel, Vanraes en Gatz begrepen wél hoe de stad veranderde. En vooral, welke rol het Nederlands daarin te spelen had! Tegen alle weerstand in hebben ze altijd gekozen voor meer kwaliteit voor iedereen, voor samenwerking met experten inzake onderwijs, deskundigen inzake pedagogie. Ze kozen om de scholen materieel en financieel te steunen en vertrouwen te geven aan directeurs, leerkrachten en leerlingen. Het Brussels Nederlandstalig onderwijs werd een kwaliteitsmerk voor en van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Deze drie zoete taalflaminganten, de vele schooldirecteurs en de duizenden leraars hebben de afgelopen jaren in een grootstad die in snel tempo een kosmopolitische wereldstad is geworden, het Nederlands een boost gegeven die zelfs voelbaar is tot in de rand. Zonder zoete taalflaminganten in Brussel zou het Nederlands in de hoofdstad vandaag totaal gemarginaliseerd zijn. Een relikwie uit het verleden. En zou de stadsvlucht naar de rand enkel Franstalig zijn. We horen vandaag echter opnieuw kinderen onder elkaar Nederlands spreken op de metro en de tram, op de voetbalveldjes, in de dansles. Dat was 20 jaar geleden helemaal anders. Nederlands is vandaag ook een veelkleurige taal in de stad, over culturele verschillen en achtergronden heen. Ook dat is anders dan 20 jaar terug. We noemen dit flamingantisme zoet, omdat het mensen aanspreekt die er zelf voor kiezen onze taal te omarmen. Niet omdat ze daar door wetten toe gedwongen worden. We stellen de taalwetgeving niet in vraag, maar toegegeven, die taalwetgeving heeft nog geen fractie verwezenlijkt van wat 20 jaar Nederlandstalig onderwijs wel heeft gedaan.
Laat de zure kaakslagnationalisten maar klagen en zagen over hun romantisch Vlaams Brussel uit het verleden. Onze zoete taalflaminganten hebben intussen de daad bij het woord gevoegd en geïnvesteerd in scholen, in onze taal, in cultuur en in de stad. Proficiat met de meer dan 50.000 leerlingen en merci.
Namens het Willemsfonds Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Mireille De Winter-Corteville