Sinds 2013 schrijft Kurt Deswert, voorzitter Willemsfonds Woluwe, maandelijks een column over poëzie in Vlam, het blad van gemeenschapscentrum Op-Weule. Voortaan worden deze columns ook gepubliceerd in Kortweg Flash.
Lof der verte
In de bron van je ogen
leven de netten van de vissers der waanzee.
In de bron van je ogen
houdt de zee z’n belofte.
Hier werp ik,
een hart dat onder de mensen verkeerde,
de kleren van mij en de glans van een eed:
zwarter in zwart, ben ik naakter.
Afvallig ben ik pas trouw.
Ik ben jij, als ik ik ben.
In de bron van je ogen
drijf ik en droom ik van prooi.
Een net haalt een net op:
we scheiden omstrengeld.
In de bron van je ogen
wurgt een gehangene de strop.
Is er nog poëzie mogelijk na Auschwitz? Het was een vraag die de in Oekraïne geboren dichter Paul Celan (1920-1970, pseudoniem van Paul Antschel) jarenlang bezig zou houden. Celan was joods. Zijn beide
ouders kwamen om in een concentratiekamp. Celan zelf kwam in een werkkamp terecht. Jarenlang kampte hij met enorme schuldgevoelens omdat hij zijn vader en moeder er niet van had kunnen overtuigen tijdig weg te vluchten voor de nazi’s. Het waren onder meer die schuldgevoelens die hem er in 1970 toe leidden om zelfmoord te plegen, door in de Seine te springen…
Zijn moeder had hem Duits geleerd. Het werd de taal waarin hij zijn gedichten schreef; zoals het bekende ‘Todesfuge’ dat uit dezelfde bundel komt als bovenstaand ‘Lof der verte’ (Duits: ‘Lob der Ferne’). In het Duits schrijven was alleszins een verscheurende keuze voor Celan. Het was een link naar zijn overleden moeder, maar het was gelijktijdig ook de taal van diegenen die haar omgebracht hadden…
Celans poëzie is niet eenvoudig. Zijn gedichten zijn wrang en verscheurd. (Maar ze zijn dan ook sterk biografisch.) Het lijkt erop alsof de poëzie (of de schoonheid van het leven, zo u wil) hard zijn best doet om door te breken tussen zijn verzen. Er wordt gealludeerd op liefde (‘In de bron van je ogen’ / ‘Een hart dat onder de mensen verkeerde’), maar die wordt telkens weer plat geslagen door de harde werkelijkheid (‘we scheiden omstrengeld’ / ‘prooi’, ‘gehangene’, ‘strop’).
Voor Celan had de wereld geen hogere betekenis of orde meer na de oorlogsgruwel. Dat tracht hij ook in zijn poëzie uit te drukken. Hij plaatst ongerelateerde zaken pal naast elkaar, (bijv. drijf ik en droom ik van prooi’). Het is aan de lezer om daar zelf orde in te zoeken of een betekenis aan te geven. Zoals iedereen na WOII eigenlijk naar verklaringen moest zoeken voor hoe het allemaal zo ver was kunnen komen…
Kurt Deswert