De Canadese professor Jean Laponce ontwikkelde de theorie dat talen andere talen verdringen, ook al zijn de sprekers van die talen elkaar niet ongustig gezind. Naar het bekende latijnse gezegde dat een mens een wolf is voor de mens (homo homini lupus) beweerde hij dat een taal een wolf is voor een andere taal (lingua linguae lupus). Het staat bekend als de wet van Laponce.
Sinds oudsher wordt er in verband met de verhoudingen tussen Franstaligen en Nederlandstaligen in Brussel en België gesproken over een taalstrijd. Terecht. Een goed gekozen begrip. Talen zijn nergens ter wereld vriendelijk voor elkaar. Integendeel! Hoe vriendelijk en hoffelijk sprekers van verschillende talen met elkaar ook mogen zijn, voor de talen zelf geldt het licht aangepast adagium: een taal is als een wolf voor een andere taal.
De wetten van de sociolinguïstiek, de processen van acculturatie (waarbij een groep individuen culturele of sociale kenmerken van een andere groep individuen overneemt, red.), zijn onverbiddelijk, waar ook ter wereld. Talen verdwijnen. De sterke peuzelen de zwakke talen op, terwijl de sprekers vriendelijk naar elkaar staan te lachen. Tenzij … tenzij … je een taalbeleid voert die tegen deze wetmatigheden ingaat.
De dag dat Jan Frans Willems (en medestanders) in de 19e eeuw bewust kozen voor het Nederlands (naast het Frans), in plaats van het Vlaams als cultuurtaal in België, waren ze vastbesloten deze taalstrijd aan te gaan, gedekt door een sterke cultuurtaal, met geschiedenis en aanzien. Willems, de vader van de Vlaamse beweging was een taalflamingant.
Wetten, taalwetten vormen een sterke verdedigingslinie voor een taal in een taalstrijd. “Tussen de sterke en de zwakke is het de vrijheid die onderdrukt en de wet die bevrijdt” schreef een tijdgenoot van Jan Frans Willems, de Franse dominicaan, schrijver en politicus Lacordaire.
Onderwijs, een uitgebreid netwerk van scholen, zijn de taalwetten 2.0. Het onderwijs beschermt niet enkel de sprekers van een taal in hun rechten. Onderwijs bestendigt het gebruik van een taal, zorgt voor taaloverdracht, breidt het gebruik en het aanzien van een taal uit. Terreinwinst heet dat!
In Brussel hebben we de laatste 25 jaar massaal Nederlandstalige scholen gebouwd. We hebben naast wetten heel sterk ingezet op de promotie van onze taal in het dagelijks gebruik. We hebben het Nederlandstalig cultureel leven actief op de kaart gezet. Bij het Willemsfonds noemen we die positieve aanpak: het zoete taalflamingantisme.
De psychologie is dus veranderd. Een Nederlandstalige Brusselaar voelt zich vandaag steeds minder de zwakke. Hij is doorgaans de meertalige Brusselaar. Hij heeft een streepje voor sociaal en economisch. Het is wat bout, maar sociaal, maatschappelijk, psychologisch én economisch heeft hij de taalstrijd gewonnen. Zijn taal is geen handicap, maar een troef. Zo voelt het aan. Enkel voor wie strijd gelijkstaat aan vernietiging van de andere, zal de strijd oneindig blijven doorgaan. Voor de meeste Brusselaars geldt vooral dat onze taal er anno 2024 opnieuw staat. Hij kan complexloos Nederlandstalig zijn in onze stad.
Johan Basiliades