Wim Vanobberghen is Willemsfondsvrijwilliger, woont in Etterbeek en is werkzaam bij het departement Innovatie van de openbare omroep VRT. Voor deze editie van Kortweg schreef hij dit artikel over een interessant verhaal over de geschiedenis van de televisie-uitzendingen in België.
Televisie is vandaag een van de populairste media en niet weg te denken uit ons dagelijks leven. Toch was er een tijd dat televisie in België nog uitgerold moest worden. De televisie voor het brede publiek in ons land begon officieel op 31 oktober 1953 met de eerste televisie-uitzending van het NIR voor een beperkte schare van televisiebezitters.
Televisie kwam echter niet als een donderslag bij heldere hemel in 1953. Experimentele televisie-uitzendingen vonden al in Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk plaats in de jaren dertig. De Olympische Spelen van 1936 waren bijvoorbeeld voor nazi-Duitsland een aanleiding om hun technische televisiekunde te tonen. De spelen werden live uitgezonden en vertoond in 25 publieke zalen in Berlijn en enkele andere steden als Hamburg, Leipzig en Bayreuth. Zo’n 150.000 mensen zouden op die manier naar de Olympische Spelen in de regio Berlijn gekeken hebben. In het Verenigd Koninkrijk begon de BBC in 1936 met reguliere uitzendingen die vooral in Groot-Londen te bekijken vielen. Individuele ontvangposten waren toen duur en het aantal kijkers bleef beperkt. In de periode 1946-1951 zou de televisie opnieuw opgestart worden in het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk en Nederland. De kroning van koningin Elisabeth II in juni 1953 was het eerste programma dat via relais in vier landen rechtstreeks werd uitgezonden. Het signaal liep wel over ons land, maar het publiek kon van de kroning nog niets zien, tenzij in enkele delen van het land waar signalen van de zenders van Lille (Zuid-West-Vlaanderen) of Lopik (noorden Antwerpen) of vanuit de UK (kust) konden opgevangen worden.
In België bleef het al die tijd bij enkele experimenten, publieke demonstraties op beurzen en bij berichtgeving in kranten en tijdschriften over televisieontwikkelingen in het buitenland. Philips lanceerde in Brussel in januari 1938 bijvoorbeeld dagelijks tussen 15u en 17u televisiedemonstraties in zijn Philips-toren aan de Anderlechtstraat. Het trok dat jaar ook met een speciale demonstratiewagen naar Antwerpen waar het in maart 1938 aan het Astridplein een paviljoen genaamd televisiehuis oprichtte. In beide proeven werden beelden gemaakt van zangers en acteurs en uitgezonden in een zaal ernaast. Hoewel de Philips-directeur stelde dat televisie nog niet voor morgen was, wenste hij wel al de harten van het grote publiek te veroveren voor het nieuwe medium.
Een van de eerste televisiedemonstraties in België na WOII vond tussen 2 en 20 juli 1947 in Etterbeek plaats in het Koninklijk Atheneum op de 11-Novemberlaan. In het kader van de Internationale Tentoonstelling van Modern Onderwijsmaterieel tekende de Franse televisie present om een demonstratie te geven van hun kunnen. De Franse televisie was kort voordien in Frankrijk in het publieke domein getreden. Ze was er ook in juni 1947 in geslaagd om een uitzending met helder beeld te realiseren van een variété-avond vanuit een theaterzaal, iets wat door een beperkte zaalbelichting toen een technisch huzarenstukje was. Ze slaagde in dit opzet door de ontwikkeling van 2 speciale camera’s en een uitzendwagen die ook toestond dat de Franse televisie in het buitenland een demonstratie kon geven van haar televisiesysteem. Op uitnodiging van de Belgische regering trok men hiermee naar Etterbeek.
Op 2 juli in de namiddag trokken aldus de Belgische pers, Brussels burgemeester Van de Meulebroeck, de attaché van de Franse ambassadeur en twee afgevaardigden van de Minister van Onderwijs naar het Atheneum om de eerste demonstratie bij te wonen. De namiddag begon met een uiteenzetting van de heer Ory, directeur van de Franse televisie, over de stand van zaken van televisie en zijn inschatting van toekomstige ontwikkelingen. Rechtstreekse uitzendingen van evenementen, reportages en lessen waren binnenkort binnen handbereik en zouden de kern van het educatief potentieel van televisie betekenen. In het midden van zijn uitleg verliet hij plots de zaal om na enkele ogenblikken te verschijnen op het televisiescherm dat opgesteld was en hem toonde in een andere zaal van het atheneum. De aanwezige journalisten beschreven het beeld en geluid als zeer kwaliteitsvol en beter dan wat ze op eerdere demonstraties voor WO2 hadden gezien. Men kon de lijnen van het beeldscherm slechts alleen van dichtbij zien. Tot slot keerde de heer Ory terug en demonstreerde aan de verblufte gasten ook een toestel om televisiebeelden in reliëf te maken. Het gezelschap vertrok vervolgens naar de speelplaats. Daar stonden de camera’s en de uitzendwagen, volgens de journalist van Le Soir volgestouwd met mysterieus materiaal, opgesteld. Tenslotte werd het gezelschap terug naar een vergaderzaal gebracht waar men buitenbeelden van de speelplaats zag zoals die geschoten werden door de twee camera’s. Als klap op de vuurpijl verscheen plots de hond van de Brusselse burgemeester blaffend in beeld. Deze was ontsnapt uit de wagen van de chauffeur, de speelplaats opgelopen en in het blikveld van de camera’s terechtgekomen.
De televisiedemonstraties zouden de volgende dagen heel wat bezoekers naar Etterbeek brengen. Onder de Belgische hoogwaardigheidsbekleders brachten onder andere de Belgische Eerste Minister en Minister van Buitenlandse Zaken – de heer Spaak – en de Minister van Binnenlandse Zaken – de heer Vermeylen – een bezoek aan het nieuwe medium. De Franse Minister van Luchtvaart en de Franse Ambassadeur vergewisten zich eveneens van de publieke belangstelling. Klaar om na te gaan hoe ze televisie de volgende jaren aan de man moesten brengen, zorgden de unie van Belgische radiohandelaren en technici op 12 juli voor een bomvolle zaal.
Ondanks de belangstelling en de verwondering van het publiek zou het nog zes jaar duren vooraleer de televisie-uitzendingen in België effectief begonnen. Het Franse televisiesysteem was immers niet zonder kritiek en problemen. De Fransen hadden immers gekozen om televisie te ontwikkelen op 819 lijnen, terwijl men in andere landen voor 625 lijnen opteerde. Het Franse systeem gaf technisch misschien een fijner beeld door de hogere resolutie, maar was daarentegen duurder en niet altijd even efficiënt. Het zou leiden tot een ware technische ‘lijnenslag’ in België. De Nederlandstalige televisiediensten verkozen immers de 625 lijnen en de Franstalige televisie de 819 lijnen. De discussie over welke beeldstandaard de Belgische televisie moest volgen zou mee aan de basis liggen van de late start van de televisie-uitzendingen ten opzichte van de buurlanden. Uiteindelijk koos men voor een Belgisch compromis. Het NIR volgde de 625-lijnen terwijl de INR standaard 819 lijnen bedroeg. De televisietoestellen op de Belgische markt zouden daardoor met beiden standaarden uitgerust worden (wat ze ook duurder maakten). De televisiekijker moest dan via een knop de juiste standaard kiezen wilde hij naar het NIR of het INR kijken. De 625 lijnennorm zou het uiteindelijk halen en in 1963 schakelde de toenmalige RTB ook over op deze beeldstandaard.
Wim Vanobberghen
Geraadpleegde bronnen:
E.D.G, “La Télévision au service de l’enseignement”, Le Soir, 3 juli 1947, p.2; J d’o, “Bruxelles pourrait recevoir les émissions téléoptiques de Paris”, Le Peuple, 3 juli 1947, p.1 en 4; “Une démonstration de télévision à Etterbeek”, La Nation Belge, 3 juli 1947, p.3; “De televisie in het onderwijs”, De Standaard, 3 juli 1947, p.4