Marc Daniëls is niet meer. Is. Niet. Meer. Zelfs bij het in stilte neerpennen van deze woorden voelt het droeve nieuws onwezenlijk en pijnlijk aan.
Markske van ’t Parkse, de Marck, Marco.
Onze Marc.
Immer goedlachse kunstenaar en kunstminnaar. Tekenaar-tovenaar met potlood en penseel. Wijze woordenaar. Wandelend orakel. Ontwapenend. Erudiet. Docent vol dadendrang. Exposeur en collectioneur. Grand gourmand. Duivelse doorzetter. Orerende ode aan het Leven en de Liefde. Gulle geus. Vrije Brabander met een klankrijk kleurenpallet. Vitale Breugheliaan. Van God los in tal van talen. Nederlands, Frans, Brussels, Duits, Siciliaans e tutti quanti …. Geestelijke vader van zoveel moois.
En dan die mokerslag. En de duisternis.
Het leven van Marc laat zich lezen als een aaneenrijging van periodes, als schakels van een ketting.
Er is de vroegste periode. Van een precair leven omgeven door armoede in een volkse Jetse buurt. Marc, de volksjongen. De ket die op niemand anders dan zichzelf was aangewezen. De overlever in ’t parkske. De jongen die algauw had begrepen dat het op hem aankwam.
Marc, de rebelse tiener. Onweerstaanbaar artiest-bohémien. In de schaduw van het beruchte jeugdhuis De Finkel, hartje Jette.
Er was Marc, de jonge flik ten tijde van het Heizeldrama. In het zog van zijn broer Eric. Nog zo een talentvol en betreurd artiest.
Marc, de ontluikende kunstenaar. Die zich aansluit bij Kunstkring Dieleghem en er Jan Verdoodt ontmoet, één van zijn leermeesters. Marc, de zelfstandige artiest-entrepreneur, die mag tentoonstellen in Parijs en in andere vermaarde galerijen in Brussel. En uiteraard Marc, de striptekenaar. Het nimmer rustende, creatieve brein achter tal van personnages, verhalen, reeksen en occasionele pareltjes. Marc, de onweerstaanbaar eigengereide bouwer met magische, centripetale krachten. Bedenker en uitvoerder van tentoonstellingen, events, happenings, beurzen, vieringen, herdenkingen… Altijd omgeven door vrienden. Die hij hartelijk koestert. En die hem bewonderen. Meer zelfs: die oprecht van hem houden.
Marc, de bewogen, blauwe Brusselaar. De sociaal-liberaal die in het OCMW van Jette zijn vroege levensjaren hoort echoën doorheen het intrieste relaas in tal van ‘dossiers’ van hulpbehoevenden. Blauw met een paars verfvlekje. Marc, de kabinetsmedewerker, die fier zijn intrek neemt in het mooiste stadhuis op het mooiste plein van de wereld. Onder het waakzaam oog van Sint-Michiel. Hij mag er sportvedetten en filmsterren ontvangen, groepen rondleiden en de ploeg van de blonde schepen inspireren en enthousiasmeren. En er is ook nog Marc, de gewaardeerde medewerker van de Vlaamse minister van Cultuur.
En dan is er Marc in de gemeenteraad. Ten dienste van Jette en van zijn Jettenaren: de politieke bekroning van een levenslang engagement in tal van verenigingen, kringen, Ordes, al dan niet tijdelijke artistieke bewegingkjes, creatieve clubkes en andere, vrijelijk open en wijselijk besloten cenakels.
En altijd weer is er Marc, de minzame man die zijn Marie met toewijding bijstaat, haar overal bij betrekt, haar artistiek talent doet schitteren en haar letterlijk voortduwt door het leven. Marc en Marie: een eenheid.
Marc, de dierenvriend. Die ’s avonds laat nog Mademoiselle Molly uitlaat en die zich Magrittegewijs door de verlaten straten van Jette beweegt en er beelden en impressies inhaleert, waarvan er wellicht sommige zijn veelzijdig werk zullen verrijken.
Marc is niet meer. Is. Niet. Meer. Niet te geloven. Niet te harden, die oorverdovende stilte. ‘Ben voor maanden vertrokken’, liet hij me die zondagavond nog weten per sms vanuit het UZ-Jette. Het werden geen maanden. Het werd voor altijd. Het laatste tekstbericht dat ik van hem ontving, waren drie hartjes. Blauwe, uiteraard. Zondag 18 april 2021 om 19:31. En dan niets meer. Nooit meer. Vaarwel, lieve, lieve Marc. •
Herman Mennekens
Voorzitter Willemfonds-Jette