Sinds 2013 schrijft Kurt Deswert, voorzitter Willemsfonds Woluwe, maandelijks een column over poëzie in Vlam, het blad van gemeenschapscentrum Op-Weule. Voortaan worden deze columns ook gepubliceerd in Kortweg Flash.
Gebed van een godsloochenaar
Ik heb nooit in U geloofd, ik kon U niet raken met mijn handen
ik kon uw voorhoofd niet kussen en ook Uw aangezicht niet slaan.
Ik zocht U in kille kerken en liep langs brede warme stranden
vol verbeten haat om ’t schone schitteren van Uw eeuwigen naam.
Ik zag mannen en vrouwen U volgen als driftloze honden
en kroop U in ’t donker na om ’t strelen van Uw vergevend’ hand.
Ik huilde in de nacht en beet de ketting die me had gebonden
uit vrees voor eigen schaduw waarin mijn beestig hart was opgebrand.
Ik geloof niet dat w’uit Uw melkachtige hand werden geschapen,
ik ben een zwarte duivel die een valse vrome Vastenavond speelt.
Ik reken ons bij de planten, bij de goudvissen en bij d’apen,
en heb mijn maskeradeschoonheid tussen spot en zwakte verdeeld.
Ik heb nooit in U geloofd en kon U niet raken met mijn vuisten,
moet ik U ooit ontmoeten, ik bevecht U met menselijke waan,
met mijn stinkende adem, mijn hoogmoed, mijn lafheid en mijn
puisten tot mijn uitgerafeld hart van schrik plots tegen mijn ribben zal slaan.
Een uiterst opmerkelijk personage ging verloren toen Remy C. van de Kerckhove op 2 januari 1958 op de baan Mechelen-Duffel tegen een stilstaande vrachtauto reed. Zwaargewond werd hij afgevoerd naar het ziekenhuis in Duffel, waar hij overleed aan de gevolgen van een schedelbreuk. Van de Kerckhove was amper 36 jaar op dat moment. Maar het waren extreem gebalde jaren; weinig figuren uit de Nederlandstalige letterkunde waren ooit zo veelzijdig.
Van de Kerckhove was voetballer. Voor de tweede wereldoorlog speelde hij bij tweedeklasser Racing Mechelen. Hij deed het daar behoorlijk goed, zodat hij in 1947 opgepikt werd door de Brusselse traditieclub Union Saint-Gilloise. Daar bleef hij voetballen tot in 1950. Opmerkelijk genoeg zou zijn voetbalcarrière echter niet zijn voornaamste ‘claim to fame’ worden. Die lag namelijk in de poëzie. Net voor de oorlog debuteerde hij als dichter, maar zijn poëzie zou radicaal veranderen door zijn oorlogservaringen. In 1945 werd hij opgeroepen voor de dienstplicht, die hij verrichte in Duitsland. De littekens van de oorlog waren daar nog duidelijk zichtbaar en zouden een enorme invloed hebben op zijn poëzie. Die veranderde van aard.
Ze werd radicaler, existentialistisch ook. Er weerklonk voortaan een verzet in tegenover het bestaan en tegenover God, zoals ook blijkt uit bovenstaand gedicht. Voor de uitgesproken socialist van de Kerckhove had God zich net iets te veel verscholen tijdens de oorlog …
Samen met de eveneens jong gestorven Brusselse dichter Jan Walravens (1920-1965) richtte van de Kerckhove in 1949 het experimentele tijdschrift ‘Tijd en Mens’ op. Dat zou onder meer een forum worden voor schrijvers zoals de jonge Hugo Claus, Ben Cami, Albert Bontridder en andere. Het zou een grote invloed hebben op de naoorlogse Vlaamse literatuur. Van de Kerckhove bleef zelf ook publiceren, maar hij ging gelijktijdig ook aan de slag als sportjournalist voor de Vlaamse televisie waar hij het voetbal becommentarieerde. Toen hij in 1956 aangesteld werd bij de informatiedienst van de op handen staande wereldtentoonstelling, viel dat niet langer meer te combineren met zijn sportcommentaar. Hij stelde daarop aan de NIR voor om zijn boezemvriend en oud-ploeggenoot vast aan te werven; ene … Rik De Saedeleer. Van de Kerckove zelf zou expo ’58 niet halen …
Kurt Deswert