Mijn lief haar ogen lijken geenszins op de ochtenddauw;
De kleur van koraal is veel dieper rood dan die van haar lippen
Als sneeuw blank is, dan kleurt haar boezem grauw,
en de zwarte strengen op haar hoofd kunnen aan scheepstouw tippen.
Ik zag al rozen, in damascena, rood en wit,
maar zulke blos zag ik nooit op haar wangen;
En in de meeste parfums zit er beduidend minder pit
dan in de adem die in mijn lief haar mond zit gevangen…
Ik hoor haar stem graag, al is het wel zo dat ik weet
dat muziek oneindig veel meer kan bekoren.
Toegegeven, ik zag nooit hoe een godin voorbij schreed
mijn lief, wanneer ze gaat, doet iedereen haar stappen horen.
En toch, hemeltje, mijn liefde is zo helder en zo klaar,
want zij, mijn lief, met niets of niemand vergelijkbaar.
Een ietwat eigenzinnige vertaling van William Shakespeares Sonnet 130 ter ere van de 456ste verjaardag van ‘de Bard’ (1564-1616). Shakespeare is vooral bekend als auteur van de beroemdste en meest gespeelde toneelstukken aller tijden. Maar het was in zijn sonnetten, althans toch volgens de beroemde Engelse dichter Samuel Taylor Coleridge (1772-1834), dat het meeste van zijn eigen persoonlijkheid doorscheen. En dat is voor veel (literaire) historici bijzonder relevant omdat er, vijf eeuwen na zijn overlijden, nog steeds veel discussie bestaat over wie Shakespeare nu juist was 1. Zo’n rijkdom aan materiaal, zo’n kennis van de wereld, zo’n taalvirtuositeit; dat leek toch niet mogelijk voor een bescheiden acteur en toneelschrijver uit het nietige Stratford-upon-Avon… Maar de man zou wel mee zijn tijd helpen scheppen. En dat op een ogenblik dat Engeland van een vergeten hoek op de wereldkaart uitgroeide tot een wereldmacht die de zeven zeeën zou domineren. En cours de route raakte die vreemde talenmélange die het Engels was ook over de hele globe verspreid…
Sonnet 130 maakt deel uit van een reeks van 154 sonnetten, die in 1609 gebundeld werden. Een bundel die beschouwd mag worden als een hoogtepunt uit de geschiedenis van de wereldcultuur. In feite is dit 130’ste sonnet een parodie op het klassieke sonnet, zoals dat tot dan toe ontwikkeld was door de Italiaan Petrarca (1304-1374). De laat-middeleeuwse dichter had van zijn sonnetten een uiting van hoofse liefde gemaakt. De vrouw moest verheerlijkt worden en liefst benaderd vanop afstand. 250 jaar later maakte moderne mens Shakespeare daar komaf mee. De klassieke manier waarop het vrouwelijk schoonheidsideaal (zijig haar, een blanke bloezem, rode lippen, een zoetgevooisde stem) voorheen werd bezongen, wordt door Shakespeare abrupt onderuit gehaald. De vrouw in Shakespeares gedicht is erg aards, hic et nunc. Geen godin, maar een vrouw van vlees en bloed. Dat was redelijk revolutionair in die tijd. In de volta van het gedicht (het zogenaamde keerpunt) -hier
in de laatste twee verzen van het sonnet en niet, zoals in een oerklassiek sonnet vanaf het derde laatste vers – toont Shakespeare toch erg krachtig aan waar het nu juist over gaat; de liefde is uniek. Ook dat is an sich een breuk met Petrarca en de middeleeuwse mens. Voor de renaissancemens staat de mens in het centrum van de schepping, met al zijn of haar unieke kwaliteiten. Voor de liefde geldt uiteraard hetzelfde.
1 Er zijn zelfs mensen die beweren dat Shakespeare uit Antwerpen kwam. Een theorie die voornamelijk door Antwerpenaren gepropageerd wordt uiteraard…