Het Interbellum
Na de Eerste Wereldoorlog pikt ook het socio-culturele leven na enkele moeilijke jaren de draad terug op. De Vlaamse verenigingen schudden de naweeën van de activistische collaboratie tijdens de Eerste Wereldoorlog, die ook het Vlaamsgezind liberalisme zwaar had verdeeld, zo snel mogelijk van zich af en gaan weer aan de slag. Zo ook de Brusselse afdeling van het Willemsfonds, onder leiding van figuren als Emile De Veen, Theo Zels en Julius Hoste jr. Dat Willemsfonds stort zich terug op zijn vertrouwde activiteiten, met bibliotheken en volksvoordrachten, met toneel en muziek of koorzang, met de viering van grote momenten zoals het eigen 50-jarig bestaan in 1923. Het ledental neemt een vlucht omhoog en schommelt tijdens de jaren 1920 tussen drie- en vierhonderd, om in de jaren dertig ten gevolge van de economische crisis terug te dalen richting tweehonderd.
Coöperatie
Samen sterk lijkt wel de leuze te zijn tijdens de twintig jaar van het interbellum. De samenwerking met andere Vlaamsgezinde verenigingen in het Brusselse en de bundeling van de krachten wordt een prioriteit voor vele Willemsfondsers. De toepassing van taalwetten in bestuur en justitie handhaven en Nederlandstalig onderwijs promoten, om enkel de belangrijkste aandachtspunten te vermelden, dringen eensgezindheid op, zeker binnen de communautaire context van de hoofdstad.
In het begin blijft het wat voorzichtig aftasten. In 1919 is het Willemsfonds Brussel via Julius Hoste rechtstreeks betrokken bij de oprichting van het Algemeen Vlaamsch Verbond en het Vlaamsch Fonds waarin samen met katholieken en socialisten gestreefd zou worden naar de realisatie van een Vlaams minimumprogramma, inclusief de vernederlandsing van de Gentse universiteit. De vele zuilorganisaties koesteren echter nog teveel wederzijds wantrouwen om tot een stabiele samenwerking te komen. De werking verwatert en er moet een nieuwe formule worden gezocht. En die wordt gevonden.
Er wordt in de daaropvolgende decennia samengewerkt rond heel diverse programma’s en projecten met het Museum voor Kunst en Geschiedenis, het Museum voor Schone Kunsten, het Vlaams Pleitgenootschap van Brussel, het Vlaamsch Syndicaat, de Vereniging van Letterkundigen, het Verbond der Boekbewaarders van het Vlaamsche Land, het Vlaamsch Filmcomité en de Koninklijke Vlaamsche Akademie. Vlaamsgezinden in de hoofdstad vinden elkaar ook rond de grote vieringen van onder meer Hendrik Conscience, Emanuel Hiel, Peter Benoit, Nestor de Tière, Leo De Raet en Lodewijk Scheltjens.
In 1933 is de afdeling één van de stichtende leden van het Vlaamsch Verbond voor Brussel, dat op zijn hoogtepunt meer dan 160 flamingante Brusselse organisaties verenigt. Ze militeren er tot 1944 in het gezelschap van onder meer het Davidsfonds van de jonge Robert Van der Bracht, een socialistische fractie rond Hendrik Fayat en de Brusselse afdeling van de Vlaamse Toeristenbond VTB. Een mooi voorbeeld van het overstijgen van de ideologische grenzen is de oprichting van de Oudersbond voor Brussel die zich zou bezighouden met de taaltoestanden in zowel het vrij als het officieel onderwijs.
Klassieke aanpak
De traditionele afdelingsactiviteiten rond de vernederlandsing komen wat op de tweede plaats te staan, maar blijven belangrijk. Het mooiste voorbeeld daarvan is de Willemsfonds Avondschool. De Nederlandsche Leergangen worden na de oorlog zo vlug mogelijk terug opgepikt en het zijn opnieuw vooral anderstalige vrouwen uit de onderwijswereld die gangmaker zijn. Ze beginnen met een 100-tal leerlingen per jaar en verdubbelen dat aantal begin de jaren 1930. De halvering opnieuw in 1935 kan vreemd genoeg een overwinning worden genoemd. De stad Brussel beslist dat jaar immers om zelf een lessenreeks Nederlands te starten ten behoeve van de studenten van de Normaalscholen en nemen zo een flink deel van het werk (en de financiële zorgen) van het Willemsfonds over. In de loop der daaropvolgende jaren herstelt het leerlingenaantal zich echter snel en dit heeft veel te maken met een beslissing uit 1936 om het curriculum aan te passen. De Willemsfonds Avondschool start met haar cursus Nederlandstalige Handelscorrespondentie en scoort daarmee een primeur. Deze leergang wordt vrij snel dé sterkhouder van de avondschool.
De oude grievencommissie van de afdeling wordt na de oorlog niet meer heropgestart. Petities en verzoekschriften vinden nog steeds hun weg naar de administratie en de besturen, maar zijn secundair aan wat samen in de grotere samenwerkingsverbanden wordt gerealiseerd. Zo blijft het protest tegen de negatieve reactie van de regering Delacroix op het Vlaamse minimumprogramma van Van Cauwelaert & co in juni 1919 beperkt tot een kort telegram aan de regering: “Het Willemsfonds Brussel drukt leedwezen uit over het onbegrip waarvan uw rede inzake taalkwestie blijk geeft.” Van verdere vergelijkbare initiatieven is geen spoor terug te vinden. Op lokaal niveau blijft de afdeling wel actief en mistoestanden in het Brusselse worden consequent aangekaart. De volksvoordrachten, zes tot acht per jaar, reiken eveneens met de regelmaat van de klok flamingante thema’s aan en de afdeling maakt gretig gebruik van de beschikbare Vlaamse auteurs uit die periode. Voorzitter De Veen is bij de selectie ruimdenkend, niet enkel liberale sprekers worden uitgenodigd, maar ook socialisten zoals August Vermeylen.
Een levensbeschouwelijke pauzeknop?
Tijdens het interbellum houdt de afdeling zich op de vlakte wanneer het over de verdediging van humanisme en vrijzinnigheid gaat. Die behoedzaamheid, al dan niet te kaderen in het samenwerkingsverhaal met de andere zuilorganisaties, valt op. Tussen 1920 en 1940 stelt voorzitter Emiel De Veen een programma samen dat focust op de Vlaamse cultuur en op cultuur in Vlaanderen, beiden in de breedste zin van het woord. Literatoren en kunstschilders, poëten en kunstrichtingen, verantwoord cultureel reizen en folklore komen aan bod. Ook politiek boegbeeld van de afdeling, minister van onderwijs Julius Hoste jr., houdt zich aan deze thematiek. Best mogelijk dat tot halfweg de jaren 1930 onder vooral zijn invloed veel aandacht werd besteed aan de geleidelijke vernederlandsing van het openbaar leven en aan de erkenning van het Vlaams cultuurleven als een evenknie voor het dominante francofone cultuurleven. Dit verandert abrupt in 1936 wanneer Hoste tegelijkertijd ook alle middelen, zowel politiek als via de pers, gaat inzetten tegen extreemrechts en een boegbeeld wordt in de liberale strijd voor democratie. De Willemsfondsafdeling blijft echter vanop afstand toekijken en wacht af, vier jaar later is het te laat om nog een standpunt ter zake in te nemen.
Menu 150 jaar Willemsfonds Brussel
Deel 1: Er kiemt iets in Brussel
Deel 2: In een notendop – 10 jaar afdeling Brussel
Deel 3: Trekken aan de mouw van de 19e-eeuwse politici
Deel 4: Kaalslag
Deel 5: Van een Vlaamsche klas in de Modelschool tot de Nederlandsche Leergangen
Deel 6: Vlaams engagement tussen twee oorlogen in
Deel 7: De oorlogsjaren 1940 – 45