Het culturele jaar 1939-1940 liep, om welgekende redenen, wat anders dan voorheen. De mobilisatie en oorlogsdreiging, gevolgd door de invasie door nazi-Duitsland, zorgden ervoor dat het jaarlijkse kunstfeest en de uitreiking van de diploma’s van de Willemsfondsschool niet konden doorgaan. Een aantal leraars van de handelsleergangen werden opgeroepen voor het leger en verschillende studiejaren moesten samengevoegd worden.
Op het sociaal-cultureel vlak viel op dat, terwijl er in 1939 o.a. nog een lezing werd gegeven door ULB-professor De Smaele over de gevaren van het nationaal-socialisme, men zich voortaan vooral op kunst & cultuur focuste. Waaruit bestond dit activiteitenaanbod dan? Lezingen, lezingen en nog eens lezingen, af en toe ondersteund door lichtbeelden. In Oud Hotel Scheers, op de Kruidtuinlaan, gaf prof. Olbrechts een lezing over de “Stijlgebieden in de kunst van Belgisch Congo”, Julius Hoste jr. vertelde over Marnix van St. Aldegonde, Dr. Grauls sprak over “De Vlaamsche spreekwoorden van Pieter Breughel”, enzovoorts. Deze activiteiten gingen door tot 3 april 1940, een kleine maand voor de inval.
En dan begonnen de oorlogsjaren …
Tijdens de bezetting werd heel veel verboden, zeker op het vlak van vrijetijdsbesteding, en er was een avondklok. De voorzitter van het Brusselse Willemsfonds, Em. De Veen, werd door de “Propaganda-abteilung” ondervraagd over het Willemsfonds, zijn doel, werking en strekking, maar de Willemsfondsactiviteiten, de boekerij (bibliotheek) en de leergangen op de school konden gedurende de bezetting wel blijven doorgaan.
En zoals we ook reeds zagen bij het Brusselse voetbal (in het boek Schwalbe van Kurt Deswert, uitgegeven door het Brusselse Willemsfonds in 2023): wat wel nog mocht plaatsvinden van de Duitsers, was populair! Zo ook de “lezingen van een hooge culturele gehalte”, die vanaf december 1940 opnieuw konden doorgaan en waar telkens een groot publiek aanwezig was. Dat de zaal waarin de lezingen plaatsvonden verwarmd was zal, zeker in de wintermaanden en in periodes van kolenschaarste, ongetwijfeld ook hebben meegespeeld in deze populariteit.
Daarnaast werden ook voordrachtenreeksen ingericht in samenwerking met de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis en de Musea voor Schoone Kunsten. En er waren Willemsfondsavonden in de KVS: komedies en toneelvoorstellingen die werden aangekondigd als “een gezelligen feestavond voor U en Uw familie” aan de gunstprijs van 5 frank voor alle benedenplaatsen.
Het ledenaantal in deze jaren steeg ook indrukwekkend snel. Van 333 leden in 1939-40 tot 1086 leden in 1944-45. Dit had te maken met de culturele activiteiten, maar ook met de boekerij. Nederlandstalige boeken waren altijd al belangrijk geweest voor het Willemsfonds – in het eerste jaar van de bezetting was er trouwens ook een grote oproep om boeken in te sturen, zodat ze konden gedoneerd worden aan oorlogsverminkten in het Militair Gasthuis – en de uitleencijfers van de boekerij groeiden enorm tijdens de oorlogsjaren. Om u een beeld te geven: in 1925 werden er zo’n 50.000 boeken uitgeleend en nadien zakte dit stelselmatig tot minder dan 15.000 uitleningen in 1939-1940. In 1944-1945 was dit opnieuw aangegroeid tot meer dan 76.000! Het totaal aantal boeken verdubbelde ook tijdens de oorlogsjaren. En heel wat van deze lezers werden ook lid van het Willemsfonds, wat ook daar de stijging mee helpt verklaren.
Aan de goede kant van de geschiedenis?
Ondanks dat het Willemsfonds gewoon kon blijven functioneren tijdens de bezetting, hebben we nergens iets teruggevonden over mogelijke collaboratie. Het Willemsfonds zette zich natuurlijk wel in om Vlaams onderwijs in te richten en Vlaamse cultuur en literatuur te promoten, in een periode waarin Nederlandstaligen natuurlijk nog lang niet de rechten hadden die men vandaag kent. Maar zoals prof. Pieter Lagrou ons in 2020 vertelde tijdens een lezing over verzet en collaboratie: aan liberale kant werd, op een heel zeldzame uitzondering na en in tegenstelling tot heel wat andere strekkingen, niet gecollaboreerd.
Zo werd in oktober 1940 een brief verstuurd vanuit het nationale Willemsfondsbestuur naar alle Willemsfondsafdelingen waarin duidelijk werd gemaakt dat zelfstandigheid en autonomie belangrijk waren en dat men zich dus niet mocht laten overhalen om tot collaboratie over te gaan.
Een Brussels voorbeeld daarvan is dat men in 1942 een Jeugdkring had opgericht voor jonge Willemsfondsers. Dit was reeds lang een streefdoel geweest en met de stijging van het aantal leden kon dit ook gerealiseerd worden. Echter, meteen na de stichting ervan heeft men deze Jeugdkring opnieuw moeten ontbinden, om zo een verplichte aansluiting met het collaborerende “Volk en kunst” te vermijden. Pas in november 1944 zou de Willemsfondsafdeling Jong Brussel opnieuw het levenslicht zien, die wat dynamischere activiteiten zou organiseren zoals trektochten, dansfeesten, debatten over taboe-onderwerpen zoals polygamie, …
Ook na de oorlog zet deze houding zich door. Zo werd de eerste diploma-uitreiking voor de leerlingen van de Taalcursussen en de Handelsschool na de oorlog helemaal in het teken geplaatst van ’s lands onafhankelijkheid en vrijheid, en er werd door voorzitter De Veen hulde gebracht aan Willemsfondsers die in de Duitse concentratiekampen overleden waren, zoals Arthur Vanderpoorten en Frans Desmidt, terwijl Julius Hoste jr. – die minister was in de Belgische regering in Londen – een voordracht gaf over moreel herstel.
Menu 150 jaar Willemsfonds Brussel
Deel 1: Er kiemt iets in Brussel
Deel 2: In een notendop – 10 jaar afdeling Brussel
Deel 3: Trekken aan de mouw van de 19e-eeuwse politici
Deel 4: Kaalslag
Deel 5: Van een Vlaamsche klas in de Modelschool tot de Nederlandsche Leergangen
Deel 6: Vlaams engagement tussen twee oorlogen in
Deel 7: De oorlogsjaren 1940 – 45